Dit artikel kreeg ik toegestuurd van Nicolette en ik plaats het 1 op 1 op mijn blog! Ik denk namelijk dat te weinig ouders en schoolleiding stil staan bij de impact van de, ik noem het 'vrouwen energie' op een school. Ik ben vrouw en doorzie mijn patronen bij ons thuis als het gaat om onze jongens. Geen 'goed of slecht', maar wel iets om je heel bewust van te zijn .......
Wendy Schouten is publicist en moeder van drie zonen (7, 12 en 14) en van een dochter (10). Dit artikel is verschenen in het NRC Handelsblad van zaterdag 5 oktober 2013 op pagina 2. "Onderwijzeressen kleineren jongens door hun spierkracht en moed te negeren. Maar jongens zijn niet stout – ze zijn stoutmoedig, meent Wendy Schouten. Het onderwijs kan nog wat leren van het voetbal."
Alleen een man kon mijn zoon kalmeren
Wendy
Schouten
Als peuter sloeg mijn zoon hinderlijke
leeftijdsgenoten genadeloos tegen de vlakte. Het bleek vervolgens onmogelijk
hem een ‘sorry’ te ontfutselen. Een klap was voor hem een prima middel om je
territorium af te bakenen. „Kijk eens wat je hebt gedaan, dat kindje huilt en
heeft heel erg pijn”, begon een juf meestal hoopvol. Maar voor tranen of
emotionele pressie was hij ongevoelig. „Moet-ie maar ophouden als ik het zeg”,
antwoordde hij hooguit. In het gunstigste geval zei juf dan: „De volgende keer
moet je mij roepen, dan kunnen we er over praten.” Maar hij keek wel uit. Hij
dopte liever zijn eigen boontjes. Praten was wel het laatste waar hij op zat te
wachten.
Het was het begin van een schoolcarrière
waarin mijn zoon negen jaar lang dagelijks de afkeuring van zijn
onderwijzeressen over zich afriep. Hij was niet het dociele kind dat zij graag
zagen, maar een speels beweeglijk dier dat niet van zins was zich te laten
kooien in een klaslokaal of vrouwen te volgen die ‘verdrietig’ werden als hij
een in hun ogen minder geslaagd grapje maakte. Pogingen hem te socialiseren
langs de weg van het empathisch gesprek mislukten keer op keer.
Dit alles bezorgde hem dagelijks
strafregels – en mij een wekelijkse gang naar de juf. Wat was er met hem aan de
hand? Hij gedroeg zich asociaal, onaangepast. Ik begreep het niet. Mijn oudste
zoon was met dezelfde opvoeding een modelleerling.
Zo kritisch als mijn zoon op school werd
beschouwd, zo bejubeld werd hij op het voetbalveld. Zijn negatieve
karaktertrekken (hyperactief, asociaal, koppig, eigenwijs, weinig empathisch en
onbereikbaar) werden door trainers, ouders en medespelers in een positief
daglicht gesteld (dynamisch, onafhankelijk, wilskrachtig, onnavolgbaar,
koelbloedig en onverstoorbaar). Mijn zoons zwakke kanten op school bleken zijn
sterke kanten in het voetbal. Langs de lijn zag ik helemaal geen onwillig
afgesloten kind, maar een open jongen die zich afstemde op zijn medespelers en
elke opmerking van zijn trainer registreerde. Ik zag iemand die niet per se
zelf hoefde te scoren, maar grenzen wilde verleggen en het groepsbelang wilde
dienen. En ik zag iemand die zijn emotie goed kon uitschakelen waardoor hij de
bal kalm en berekenend in de kruising schoot .
De discrepantie tussen de twee werelden
waarin mijn zoon al jaren leeft, is enorm. In het ene kamp een lastpak, in het
andere kamp een held. Dat geeft te denken. Niet in de laatste plaats omdat er
veel jongens zijn als mijn zoon. Jongens uitgerust met het genetisch materiaal
van een krijger. Jongens die hun krachten willen meten en vanaf hun elfde,
twaalfde jaar, klaar staan om samen met hun vaders, ooms, broers en neven een
zwijn in het bos te scoren. Echter, het gebrek aan empathie dat nodig is om dat
zwijn zonder al te veel stress de keel door te snijden, wordt door leerkrachten
doorgaans magertjes gewaardeerd. En het uurtje gym per week volstaat bij lange
na niet om de energie van deze krijgers in banen te leiden.
Daarmee zadelt de maatschappij en het
onderwijs in het bijzonder zichzelf met een probleem op. De toch al overbelaste
docenten worden doodmoe van deze jongens, die zich op hun beurt misplaatst en
waardeloos voelen. Het onderwijs zou zich tijd en moeite kunnen getroosten door
beter naar het voetbal te kijken. Daar wordt de krijgersnatuur van jongens
immers gerespecteerd en gekanaliseerd.
Kinderen kunnen best (of misschien zelfs
beter!) leren rekenen door drie plus zeven keer een bal naar elkaar te
schoppen. De gedachte dat het intellect en de sociale vaardigheden van jongens
beter gevormd worden in een gedisciplineerde sportieve omgeving is van alle
tijden en plaatsen. Kijk naar de gymnasia in het oude Griekenland, de
kostscholen in Engeland en de judoscholen in Japan.
Willen we niet terug naar de autoritaire
tucht uit de jaren vijftig, dan zijn kleinere klassen een voorwaarde voor goed
onderwijs. Dat is in ieders belang – maar in het bijzonder in dat van jongens.
Zij hebben, vergeleken met meisjes, meer directe aansturing nodig.
Meer leraren dus en dan het liefste mannen!
Want de 85 procent vrouw in het basisonderwijs gaat er te vaak van uit dat de
jongens in haar klas gedragsproblemen hebben, terwijl zij gewoon gefrustreerd
zijn door gebrek aan beweging, te weinig aansturing en een te vrouwelijke
manier van communiceren. Hierdoor worden meer jongens dan nodig afgeserveerd
naar een opleiding onder hun kunnen of naar een traject waarin therapeuten en
medicijnen als Ritalin soelaas moeten bieden.
Een aantal keer bezweek ik bijna aan de
druk die onderwijzeressen op mij uitoefenden om mijn zoon als patiënt te beschouwen.
Hem van een etiketje voorzien leverde een directe win-win-situatie op, voor de
juf en voor mij. Zij kreeg meer tijd (lees budget) en ik meer begrip en
aandacht voor mijn zoon, waardoor hij misschien eindelijk stopte met
nagelbijten en mouwkluiven. Bovendien begreep ik, net als zijn juffen, zelf
vaak ook niets van het gedrag van mijn alfamannetje. Misschien was er inderdaad
wat mis met hem.
Wat ben ik blij dat ik, mede dankzij de
onverzettelijkheid van mijn eigen alfaman, nooit gezwicht ben voor die druk.
Hij begreep mijn zoon beter dan ik en vond, terecht, dat we hem niet het gevoel
hoefden te geven dat hij faalde omdat zijn onderwijzeressen er niet uitkwamen
met hem.
Maar nog blijer ben ik met de nieuwe
meester van mijn zoon. Want na zeven jaar valt ons eindelijk de 15 procent man
in het basisonderwijs ten deel. Mijn zoon is een jongen van weinig woorden,
maar over zijn meester raakt hij niet uitgepraat. „Als je niet luistert, pakt
hij je hoofd beet of knijpt hij in je arm, best hard”, zegt hij trots. „En hij
speelt gitaar en zingt een beetje hoog en schor en dat klinkt echt heel mooi.
En weet je”, zegt hij verbaasd, „deze meester wordt helemaal niet kwaad als ik
een grapje maak, hij grinnikt er om en gaat dan gewoon door met zijn verhaal”.
Nog altijd zit mijn zoon overdag meer stil
dan gezond voor hem is, maar ’s ochtends komt hij zingend naar beneden, ’s
middags begint hij ongevraagd aan zijn huiswerk en voor het eerst in zijn
tienjarige schoolloopbaan gaat hij fluitend naar school.